Studeerde theologie te Utrecht onder Gisb. Voetius (1589-1676), maar in het Album Studiosorum van de Utrechtse Hogeschool komt zijn naam niet voor. Vervolgens stond hij als predikant te Heikop bij Vianen, 1634 en te Goes, 1650. In 1656 werd hij beroepen te Den Bosch en reeds 29 januari van hetzelfde jaar werd hem door de stedelijke regering de leerstoel in de godgeleerdheid aangeboden, die sinds het vertrek van S. Maresius naar Groningen in 1643 vacant was gebleven. De Raad van State keurde de benoeming 29 april 1656 goed en kende Vogelsang een jaarwedde van ƒ 500,- en vrije woning toe. Bij de aanvang van zijn lessen, 4 jui 1656, hield hij een Oratio de exercitatione theologica (Sylv. Duc. 1656). Te Den Bosch heeft hij als een overtuigd Voetiaan en tegenstander van het opdringend Cartesianisme in woord en geschrift een levendige polemische activiteit ontwikkeld. Met de Utrechtse hoogleraar in de wijsbegeerte Joh. de Bruyn (1620-1675), vroeger student van de Illustre School te Den Bosch onder S. Maresius en Fl. Schuyl, voerde hij in de jaren 1668-1670
| 206 |
een uitgebreid dispuut over de methodische twijfel en andere denkbeelden van Descartes. Een beroep dat hij reeds in september 1656 uit Harderwijk ontving, was door hem afgewezen; 9 januari 1672 werd hij benoemd tot hoogleraar in de theologie te Franeker, maar ook deze benoeming wees hij van de hand. In 1675 aanvaarde hij echter een beroep als predikant te Deventer en 4 maart 1676 werd hij uit een reeds 2 juli 1675 opgemaakte nominatie benoemd op de leerstoel van de theologie en de Oosterse talen aan de Illustre School aldaar, die tengevolge van de oorlogsomstandigheden sinds het overlijden van Ant. Perizonius (24 oktober 1672) vacant was gebleven. Ook de colleges in de wijsbegeerte moest hij een tijdlang waarnemen. Reeds in hetzelfde jaar werd hij met het rectoraat belast en werd hij benoemd tot Inspector Bursae, op een salaris van ƒ 100,-. Op voorstel van Gisb. Voetius werd hem 13 november 1676 door de Hogeschool te Utrecht een doctoraat honoris causa in de theologie verleend. Bij zijn afscheid in Den Bosch hield zijn collega Chr. de Cock van Kerkwijk (1626-1678) een „oratie van dancbaerheyt”. Te Deventer heeft hij zijn dubbele functie tot zijn dood vervuld. Het heet, dat hij als mens en prediker bij de gemeente zeer geliefd was. Zijn, merendeels polemische, geschriften vonden echter weinig kopers.
Vogelsang is driemaal getrouwd geweest. Als weduwnaar van Cornelia Rodeants, geseyt Aernouts, ging hij 26 november 1661 te Den Bosch in ondertrouw met Marya Crabbe, weduwe van Raphel Noortbood. Zijn derde vrouw, Veronica Ruysch (overleden 17 juni 1713), zuster van mr. Hendrik Ruysch (overleden 25 augustus 1678), secretaris van Den Bosch, is in de St. Janskerk begraven. Te Den Bosch woonde hij in de Nieuwstraat.
| 207 |
Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme 3 (1988) 384
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) VIII, 21, 121, 122, 124, 125, 133, 134, 135, 264
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 220, 386, 389
Varia Historica Brabantica III (1969) 206-208, 210, 211, 218, 232
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.108
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 305